Informatie over armoede in Vlaanderen

Getuigenis uit ‘in vrije val’

JOSEE (53, Berchem)

Josée komt uit een kroostrijk gezin. Een persoonlijke vete tussen haar vader en de lokale notabelen heeft haar verdere leven zwaar gehypothekeerd. Samen met haar broers en zussen wordt ze op jonge leeftijd onvoorbereid van haar ouders weggehaald en in een instelling geplaatst. Het jarenlange en overgestructureerde verblijf in de jeugdinrichting heeft diepe sporen achtergelaten.
Aan allerlei levensbelangrijke vaardigheden die de meeste kinderen door hun opvoeding meekrijgen, wordt in het overbeschermde en wereldvreemde milieu van de inrichting geen aandacht besteed. De confrontatie met de harde buitenwereld heeft al haar kansen op een rustig en evenwichtig leven zwaar ondermijnd. De financiële en materiële problemen van een armoedig bestaan vindt Josée draaglijker dan de zware morele last, de beschuldigingen en het isolement waarin arme mensen haast automatisch terechtkomen

De almacht van de bourgeoisie

Josée: ‘Mijn moeder kwam uit de betere klasse. Ze had een opleiding als modelleuse voltooid. Vader is opgegroeid in een typisch Antwerps havenarbeidersgezin. Op jonge leeftijd heeft hij beide ouders verloren. Tot zijn zevende levensjaar hebben zijn grootouders hem opgevangen. Toen die mensen door hun hoge leeftijd niet meer in staat waren voor hun kleinkind te zorgen, heeft vader de rest van zijn jonge jaren in een weeshuis doorgebracht.

Ik ben in Hoboken geboren, als jongste van tien kinderen. Even na mijn geboorte hebben mijn ouders een huis gekocht in Putte, nabij de Nederlandse grens. Ik herinner me nog vaag dat pa heel hard aan ons huis werkte en veel in de tuin bezig was. Hij had een grote moestuin.

In de vroege jaren vijftig werd door de plaatselijke bourgeoisie in onze streek vaak op wild gejaagd. Tijdens het jachtseizoen werden de landerijen voortdurend door groepen jagers doorkruist. Vader was in zijn tuin aan het werk, toen vijf notabelen schaamteloos door zijn groenten liepen. Pa liep niet hoog op met de lokale beau monde, die meende dat ze zich alles kon veroorloven. Hij heeft zich flink boos gemaakt en de deftige heren zelfs met een truweel bedreigt. Als ze nog een keer waagden zonder zijn toestemming het erf te betreden, zou hij hen de kop inslaan. Dat incident heeft verregaande gevolgen gehad. Eén van de hoge heren was niemand minder dan de invloedrijke katholieke burgemeester en mijn vader was openlijk antiklerikaal. Meteen na de confrontatie riep de burgemeester boos dat hij vaders gedrag niet kon dulden. In 1952 waren de tegenstellingen tussen arm en rijk nog erg op de spits gedreven. Dat uitgerekend een arme volksmens als mijn vader de belangrijkste gezagsdrager van de streek openlijk voor schut zette, kon niet zonder gevolgen blijven. Terwijl anderen uit angst hun woede en onmacht inslikten, haalde mijn vader letterlijk uit met een truweel. Pa was een koppige kerel die zich niets aantrok van de strikte kerkelijke en burgerlijke gedragscode. Wij volgden les in een staatsschool en gingen nooit naar de kerk. Vaders “oneerbiedige houding” was al geruime tijd een doorn in het oog van een aantal hooggeachte burgers.’

Een kleine vergissing met grote gevolgen

Josée: ‘Een tijdje later werden mijn ouders door de schoolmeester gewaarschuwd. De man had vernomen dat er plannen waren om hun kinderen in een instelling te plaatsen. Toevallig woonde in onze straat een gezin met acht kinderen dat in bijzonder armoedige omstandigheden leefde. Die mensen hadden geen meubels en zaten op sinaasappelkisten. De familienaam van dat gezin leek een beetje op de onze. Het was de bedoeling dat de kinderen van onze buren naar een jeugdinstelling werden overgeplaatst. De burgemeester greep deze unieke kans aan om wraak te nemen op mijn vader door zich moedwillig te vergissen.

Mijn vader rook nattigheid. Samen met moeder en de oudste kinderen had hij uit voorzorg de voordeur van ons huis stevig gebarricadeerd. Ik moest me met de anderen op zolder verschuilen. Op dat ogenblik was ik drie jaar oud. Ik weet nog dat ik heel bang was en huilde. Door het zolderraampje zag ik dat moeder door enkele agenten geslagen werd, terwijl hun collega’s de voordeur inbeukten. Tijdens de actie werd onze Duitse schepershond doodgeschoten. Mijn oudste broer en zus konden ontsnappen, de acht anderen werden ruw uit hun schuilplaats gehaald en in een klaarstaande wagen geduwd. We werden rechtstreeks naar de instelling Bethanië in Schoten gebracht. Onmiddellijk na aankomst moesten de meisjes onder de douche. De jongens werden in een andere inrichting in Opdorp afgeleverd. Ik heb mijn broers jarenlang niet meer gezien.

Pa en ma hebben hard gevochten om ons terug thuis te krijgen. Om de juridische kosten te kunnen betalen, hebben ze het huis moeten verkopen.’

Kille routine

Josée: ‘Negen jaar heb ik ononderbroken in de instelling doorgebracht. Een gemiddelde dag in Bethanië kan ik moeiteloos beschrijven omdat er hoegenaamd niets te beleven was. Alle dagen verliepen namelijk volgens een zelfde vaste patroon.
Mijn dagprogramma ken ik nog helemaal uit het hoofd. ’s Morgens stonden we vroeg op. Daarna moesten we ons aankleden en werden we als een makke kudde schapen naar de refter geleid. Na het ontbijt mochten we even naar buiten. Tien minuten later zaten we al in de klas. Het schoolgebouw bevond zich op twee meter van ons dagverblijf. We leerden hoofdzakelijk zinloze en onnozele weetjes waarmee we later in het echte leven niets konden aanvangen. Ik verafschuwde de meeste vakken omdat ze me zo wereldvreemd overkwamen. Alles wat betrekking had tot de “wereld” interesseerde me niet. Mijn belevingswereld beperkte zich enkel tot de grenzen van de inrichting. Ik kon me vaak niet voorstellen waarover de leerkracht het had. Omdat ik op heel jonge leeftijd uit mijn gezin ben weggehaald, was ik elk referentiepunt met de werkelijkheid verloren.

De huisregels waren streng maar draaglijk. We moesten gewoon doen wat ons werd opgedragen en wie keurig in het rijtje liep had nergens last van. Ik heb niet één keer straf gehad. Ik was een braaf en volgzaam meisje dat altijd precies deed wat van haar werd verwacht. Ruimte voor eigen initiatief was er niet. Elke handeling was gebaseerd op routine. Verder hadden we geen notie van de tijd. Negen jaar lang wist ik op geen enkel ogenblik hoe laat het was. Ik vroeg me dat niet eens af. Alles was heel precies van tevoren vastgelegd. Wij moesten maar volgen.
Na schooltijd kregen we eten, maakten we huiswerk en gingen we slapen. Zo eenvoudig was onze dagindeling. Uiteraard werden alle vaste dagactiviteiten in- en uitgeleid met een gebed en op de “vrije” kerkelijke feestdagen zaten we urenlang in de kapel. Bovendien moesten we elke week gaan biechten. Voor mij was dat telkens een groot probleem. Omdat ik nooit stout was, moest ik telkens een of andere aanvaardbare zonde verzinnen.

Affectie en tederheid waren volstrekt taboe. We mochten elkaar letterlijk niet aanraken. Wie per ongeluk tegen de regel zondigde, werd streng terechtgewezen. We leefden in een groep waarin iedereen louter op zichzelf was aangewezen. Ik heb nooit geleerd met anderen om te gaan. We mochten meestal niet eens met elkaar praten. Dat was bijzonder belastend voor mijn latere leven. Ik heb het geruime tijd heel moeilijk gehad met andere te communiceren. In de instelling ben ik kansarm opgevoed. Ik kon niet onderhandelen, voor mijn eigen mening opkomen, keuzes maken of zelfstandig beslissingen nemen. Ik was totaal wereldvreemd. Ik wist bijvoorbeeld niet waar het eten vandaan kwam. Dat stond gewoon op tafel als we opstonden of van school kwamen. In een gezinssituatie leer je die dingen vanzelf. Kinderen zien hun ouders boodschappen doen, uien snipperen en vlees bakken.

Op tienjarige leeftijd kwam ik achter het bestaan van mijn broers. Ik was een peuter toen we van elkaar waren gescheiden en ik was hen in al die jaren helemaal vergeten. In de instelling vernam ik dat mijn broer op tv kwam. Hij dook even op in het kinderprogramma van Nonkel Bob. Later hoorde ik dat ik nog broers en zelfs zussen had. Mijn zussen verbleven al die jaren in dezelfde instelling. Omdat we in andere leefgroepen zaten, hebben we elkaar nooit gezien.’

Eerherstel

Josée: ’Om ons weer thuis te krijgen, hebben mijn ouders een jarenlange procedureslag gevoerd. Uiteindelijk hebben ze eerherstel verkregen. Al wat ze bezaten waren ze kwijt aan dure advocaten. Op mijn twaalfde mocht ik naar hen terugkeren. Mijn oudste broers en zussen waren intussen getrouwd of woonden zelfstandig. Mijn drie jongste broers, die al een tijdje thuis woonden, waren voor mij wildvreemden geworden. Ik deed mijn uiterste best om door hen aanvaard te worden, maar ik liep hen duidelijk voor de voeten. Zij hadden genoeg aan elkaar en dat lieten ze me duidelijk voelen.
Ik heb de instelling verlaten zonder enige vorm van begeleiding. De confrontatie met de echte wereld was voor mij een schok. Op slag was ik al mijn zekerheden kwijt. Negen jaar lang was ik gedrild in een oerconservatieve geest. Thuis werd mij vrij snel duidelijk dat ik niets met mijn diep ingewortelde katholieke geloofsbasis kon aanvangen. In de instelling had ik geleerd dat het leven mooi was, dat we nooit mochten liegen of stelen en dat we slechte gedachten uit ons hoofd moesten bannen. Ik vertrok in de veronderstelling dat me een prachtig, bijna perfecte wereld te wachten stond. De ontnuchtering was bijzonder groot. Ik werd voortdurend bedrogen en oneerlijk behandeld. De realiteit was totaal anders dan men me jarenlang had voorgespiegeld.

Vader was altijd aan het werk en moeder verslond stapels boeken. Ze vond het belangrijk dat ik haar “hielp” in het huishouden. Eigenlijk kwam het erop neer dat ik – op wassen en strijken na – het hele huishouden in haar plaats deed. Zij kon me niet helpen, want zij moest immers lezen!

Op school kon ik niet aarden. Ik zat uiteraard op een staatsschool, waar onder de kinderen een heel ander taaltje werd gesproken dan ik gewend was. Kinderen spraken volwassenen tegen en maakten ruzie op de speelplaats. Die nieuwe omgeving beangstigde me. In een stuntelige poging om enigszins geaccepteerd te worden, probeerde ik de taal en het gedrag van mijn leeftijdsgenoten te imiteren. Het was voor mij een heel verwarrende periode. Als ik thuis toestemming vroeg om naar het toilet te gaan – een hardnekkige gewoonte die ik had overgehouden van de instelling – werd ik uitgelachen. Als ik me gedroeg zoals de kinderen op school, kreeg ik straf omdat ik onbeleefd was. Ik wist niet meer hoe ik me moest gedragen.

Ik ging niet graag naar school. Ik moest zedenleer volgen en ook de andere vakken waren totaal anders dan de lessen in de instelling. Ik was enkel goed in tekenen. Toen mijn nieuwe juf dat opmerkte, gaf ze me een speciale taak. Ik mocht allerlei figuurtjes tekenen die nadien op een groot blad papier moesten geplakt worden. Vol overgave ben ik beginnen tekenen. Toen de juf haar tevredenheid over mijn werk toonde, heb ik al mijn tekeningen voor haar ogen verscheurd. Ik wist zelf niet waarom ik dat deed. Wellicht was dat mijn manier om alle opgekropte frustraties te uiten. Ik wist met mezelf geen blijf meer.

Na het vijfde leerjaar ben ik definitief van school gegaan. Ik voelde me ontheemd en onaangepast. Mijn achterstand was zo groot dat ik er beter mee kon kappen. Ik was al veertien jaar, maar ik voelde me een heel stuk jonger. Terwijl mijn leeftijdsgenoten in de puberteit zaten, had ik de mentaliteit en de achtergrond van een kind van drie. Ik kon en wist niets in vergelijking met anderen. Zowel thuis als op school werd ik om mijn vreemde vragen uitgelachen. Niemand scheen mijn gevoel van onmacht te begrijpen.’

Liefde kopen

Josée: ‘Op mijn veertiende ben ik gaan werken in een kartonfabriek. Tien procent van mijn loon mocht ik zelf houden, de rest moest ik thuis afgeven. Ik was in die tijd voortdurend op zoek naar een teken van moederliefde, maar ik wist niet hoe “liefde” werd getoond. In de instelling had ik dat immers nooit geleerd of ervaren. Moeder zei me dat ik haar op gepaste tijden een cadeautje moest kopen als bewijs dat ik haar graag zag. Zo zorgde ze ervoor dat ik het schamele deel van mijn loon waarover ik zelf mocht beschikken aan geschenken voor haar besteedde. Ze legde het telkens heel handig aan boord. Op een dag vertelde ze bijvoorbeeld dat ze zo’n zin had in een etentje bij de Chinees. Ze zou het erg waarderen als ik haar mee uit eten nam. Ze maakte me duidelijk dat geld diende om genegenheid te kopen.

Na mijn werkuren deed ik het huishouden. Intussen had pa een oud tramstel gekocht op een lapje grond. Tijdens de weekends moest ik hem helpen met de renovatiewerken aan de wagon. Op een avond kwam ik doodop thuis. Ik was kapot gewerkt en aan rust toe. Toen ma eiste dat ik ook nog de vaat deed, weigerde ik. Dat was de eerste keer dat ik dwars ging liggen. Ik vond dat moeder te ver ging. Zij had de hele dag in een boek zitten lezen. Verongelijkt en boos ben ik weggelopen. Acht dagen heb ik in een bos rondgedoold. Omdat het ’s nachts te koud was, ben ik uiteindelijk naar huis teruggekeerd.

Daarna heb ik een tijdje in een chocoladefabriek gewerkt. Ik werkte als jonge bakvis tussen volwassen mensen. Mijn collega’s lachten me vaak uit om mijn naïeve vragen en mijn onbeholpen gedrag. Door het dagelijkse contact met al die volwassenen, begon ik te beseffen dat er thuis van mij werd geprofiteerd. Ik voelde me bedrogen en uitgeknepen als een rijpe citroen en ben weer gaan lopen. Radeloos ben ik bij mijn vertrouwde jeugdinstelling gaan aankloppen, maar daar was ik niet meer welkom. Ik was een gevaar voor de andere bewoners want ik was “besmet” door de slechte buitenwereld. Omdat ik niet meer naar huis wilde, stelde de jeugdrechter een tussenoplossing voor. Ik kon als inwonende huismeid bij een traiteur in Sint-Niklaas terecht. Die man deed me van zes uur ’s ochtends tot drie uur ’s nachts werken. Ik verdiende amper 1500 frank per maand. Zes maanden heb ik het daar uitgehouden. Omdat ik sterk aanvoelde dat ik werd uitgebuit, ben ik ook daar gaan lopen. De jeugdrechter plaatste me vervolgens tijdelijk in een instelling waar alleens jongens verbleven. Daarna ben ik in een psychiatrische inrichting terecht gekomen. Mijn hele leven was een puinhoop. Ik was ontzettend depressief. Het verblijf in de psychiatrische instelling heeft me goed gedaan. De geborgenheid en de veiligheid van de muren om me heen, hebben me er bovenop geholpen. In de instelling werd ik ingeschakeld in de verplegende zorg van de oudere hulpbehoevende patiënten. Ik voelde me nuttig en kwam eindelijk een beetje tot rust. Een half jaar later mocht ik de instelling verlaten.

Na mijn verblijf in de psychiatrie ben ik een jaar lang op de dool geweest. Ik heb onder andere enkele weken in een slagerij gewerkt, een tijdje bij mijn broer verbleven en van hot naar her getrokken.’

Staf

Josée: ‘In de eerste jaren die ik thuis doorbracht, heb ik van mijn vader slechts één cadeautje gekregen, een nieuwe trui. Als veertienjarige droeg ik nog steeds de kleren uit mijn instellingsperiode. Mijn broeken en blouses waren uit de mode en veel te klein.
Op mijn vijftiende verjaardag wist ik niet wat me overkwam. Heel onverwacht nam vader me mee naar de dierenmarkt. Ik mocht zelf een hondje kiezen! Je kunt je niet voorstellen hoe gelukkig ik me toen voelde. Zo vaak mogelijk ging ik met mijn hondje wandelen. Tijdens een van die wandelingen maakte ik kennis met een jongen. Staf was de eerste persoon met wie ik een beetje kon praten. Hij werd stapelverliefd op mij. Het was niet wederzijds. Elk gevoel van verliefdheid was mij onbekend. Ik kende niets van relaties. Uiteindelijk deed Staf me een huwelijksaanzoek. In het begin wou ik daar niets van weten. Omdat hij bleef aandringen ben ik met hem getrouwd. Ik was zeventien jaar. Een snel huwelijk zag ik als mijn enige kans om te ontsnappen uit mijn situatie. Ik had behoefte aan een warm en veilig nest.’

‘Vergeef ons onze schulden…’

Josée: ‘Mijn huwelijk heeft me geen geluk gebracht. Toen ik pas in verwachting was, stond op een dag onverwacht de BOB voor de deur. De agenten kwamen me vertellen dat Staf was aangehouden. Verder mocht ik niets weten. Ik begreep er niets van. Voor mij was Stafs arrestatie de zoveelste bizarre ervaring met de harde realiteit. Blijkbaar kon men mensen zomaar oppakken en in de gevangenis opsluiten. Mijn schoonzus heeft me enkele maanden opgevangen. Ik ben gaan werken tot de baby in mijn buik dat niet meer toeliet. Vanaf dat ogenblik gaf het OCMW me een maandelijkse uitkering van 750 frank. Dat was net voldoende om te kunnen overleven. Intussen bleven de rekeningen voor vaste kosten binnenkomen. Ik wist niet eens hoe ik die moest betalen, omdat ik daar geen ervaring mee had. In de instelling had men mij elke dag ingehamerd dat “mijn schulden automatisch werden vergeven”. Blijkbaar gold die regel alleen binnen de muren van de instelling. In de buitenwereld werden mijn schulden niet spontaan vergeven; ze stapelde zich gewoon op. In mijn ogen was het OCMW medeverantwoordelijk voor mijn ellende. Niemand vertelde me waarop ik recht had en ik wist nergens vanaf. Men gaf me een beetje geld om te overleven zonder te informeren naar mijn persoonlijke situatie. Ik wist bijvoorbeeld niet eens hoe, hoeveel, waar, wanneer en aan wie ik de huishuur moest betalen. Mijn man regelde dat altijd en die zat in de gevangenis. Na een verblijf van zeven maanden in de cel, mocht Staf eindelijk weer naar huis.’

Bergen wasgoed

Josée: ‘Enkele dagen na Stafs vrijlating werd onze oudste dochter Suzanne geboren. Dat was voor mij ook een nare ervaring. Ik was bang en heel onzeker omdat ik niet eens wist hoe een kind uit moeders buik moest komen.
Staf wou een “goede, voorbeeldige vader” zijn. De gedachte dat zijn dochtertje ooit achter zijn gevangenisverleden zou komen, was voor hem ondraaglijk. Staf prentte me dagelijks in dat ik dat altijd voor ons kind moest verzwijgen. Hij uitte zware dreigementen die slechts weinig indruk op me maakten. Ik was op dat vlak namelijk al heel wat gewoon. We hadden in ieder geval bijna dagelijks hoogoplopende ruzies.

Met de meeste huishoudelijke taken had ik het knap lastig. Wist ik veel hoe je precies een huishouden moest runnen. Ook dat had ik nergens geleerd. Van kleding kende ik ook al niks. Omdat ik geen geld had om kleding te kopen, kreeg ik vaak zakken tweedehandse kledij. Als ik iets nodig had, haalde ik een broek of trui uit zo’n zak. De vuile was smeet ik op een hoop. Na een paar maanden had ik een kamer vol wasgoed. Ik deed precies wat ik jarenlang in de instelling heb gedaan. Voor ik in de douchecel stapte, moest ik mijn kleren immers op een hoopje leggen. Na de douchebeurt waren de vuile kleren “weg” en lagen er schone in de plaats. Ik heb nooit geweten wat er precies met de vuile was gebeurde. Dit klinkt wellicht onwaarschijnlijk, maar het was zo. Uiteindelijk ben ik op een dag uit pure nieuwsgierigheid in een grote wasserij gaan kijken. Toen begreep ik dat men kleren kon wassen en opnieuw aandoen. Intussen kan ik wassen en strijken, maar ik zal daar nooit heel goed in worden.

De eerste maanden van ons huwelijk hadden Staf en ik geen enkele kast. In de instelling beschikte ik niet over persoonlijke bergruimte en thuis mocht ik nooit een kast opendoen. Ik ben ontzettend onwetend opgevoed.’

Puinhoop

Josée: ‘Met poetsen en opruimen had ik destijds ook veel moeite. Ik deed erg mijn best en ik was al behoorlijk tevreden als ik alles min of meer onder controle had voor mijn man thuiskwam van zijn werk.
Staf had totaal geen respect voor het werk dat ik met zoveel moeite had gedaan. In een mum van tijd was alles weer vuil. Bovendien werd hij bij de minste aanleiding uitzinnig kwaad. Dan smeet hij met alles wat hij onder handen kreeg. Het hele meubilair vertoonde sporen van Stafs colère. Meestal was onze woning een chaotische puinhoop.
Tijdens een van Stafs woede-uitbarstingen ben ik met de kleine Suzanne het huis ontvlucht. Ik was bang dat hij de baby iets zou aandoen. Het vroor dat het kraakte en ik wist niet meteen waar ik naartoe kon. Ik was verkleumd en ik had net genoeg geld op zak voor een kop koffie. In een café op de hoek ben ik me even gaan opwarmen. Daarna wou ik terug naar huis, maar Staf liet ons niet binnen. Via een openstaand raampje ben ik met Suzanne in onze kelder geraakt. Gelukkig had ik een zuigfles meegenomen zodat ik de baby kon voeden.
Omstreeks drie uur ’s nachts scheen een politieman met een sterke zaklantaarn door het kelderraam naar binnen. Toen de politiepatrouille mijn man ondervroeg, wees Staf hen op de onbeschrijfelijke ravage die hij zelf in huis had aangericht. Volgens hem was dat het onomstootbare bewijs dat ik een slechte moeder was die het huishouden bewust verwaarloosde. Tijdens mijn korte vlucht had Staf alles aan diggelen geslagen. Het slagveld had hij overgoten met koffie en etensresten.
Ik moest voor verhoor mee naar het politiekantoor. Mijn kindje moest ik “voor even” aan mijn schoonzus afgeven. Toen mijn verklaring op papier stond en ik naar huis mocht, was mijn schoonzus er met Suzanne vandoor. Ze weigerde me zelfs mijn kindje te tonen. Op een onbewaakt ogenblik heb ik Suzanne gewoon meegenomen. Ik was te weten gekomen dat men zonder gerechtelijke uitspraak een kind niet zomaar van de moeder kan weghalen.

Mijn huwelijk met Staf heeft zestien jaar standgehouden. Na de geboorte van Suzanne kwamen Kim, Steve en Dennis. Met mijn kinderen heb ik altijd een zeer goede band gehad. Dat is nog steeds het geval. We hadden gewoon pech dat we lange tijd van het OCMW afhankelijk zijn geweest. In mijn ogen was Staf de oorzaak van alle ellende. Toen hij de kinderen begon te slaan, was voor mij de maat vol. Kindermishandeling was het enige stevige argument dat ik tegen hem kon gebruiken. Toen ik ermee dreigde dat ik hem bij de politie ging aangeven, is hij meteen vertrokken. Nu stond híj buiten. En het vroor toen ook!’

Jules

Josée: ‘Het definitieve vertrek van Staf was voor ons een bevrijding. De eerste drie dagen waren de kinderen en ik euforisch blij. Daarna kwamen we in een groot gat terecht. Er was namelijk geen herrie meer. We moesten echt wennen aan de rustige sfeer die plots in huis ging. We waren inmiddels gewend geraakt aan een leven van hoogoplopende scheldpartijen met de gebruikelijke vernielingen.

Ik heb de kinderen bewust in de scheiding betrokken. Tenslotte zou Staf altijd hun vader blijven. Suzanne en Kim waren er blij dat hij weg was. Dennis was nog te jong om het echt te beseffen. Alleen Steve leed zichtbaar onder de scheiding. Steve was tien jaar toen zijn papa wegging en het was duidelijk dat hij hem miste. Ik had met de jongen te doen. Ik heb hem dan naar zijn vader gestuurd. Voor Steve was ik eventueel bereid Staf terug in huis te nemen. Toen de jongen zijn vader vroeg of hij wou terugkomen, antwoordde Staf fijngevoelig: “Als je niet rap maakt dat je weg bent, sla ik op je bakkes”. Steve was erg ontgoocheld en heeft zich langzaam bij de situatie neergelegd.

Enkele maanden later ben ik een relatie begonnen met Jules, de broer van Staf. Jules’ vrouw was overleden en hij bleef alleen achter. Ik had met hem te doen omdat hij na de dood van zijn vrouw steeds meer begon te drinken. Ik wou voorkomen dat hij een echte dronkaard werd. Het was niet de bedoeling dat we een echte relatie zouden beginnen. Maar omdat ik zwanger werd van onze dochter Lise, besloten we met elkaar te trouwen. Voor mij had Jules veel respect. Tegenover mijn kinderen gedroeg hij zich echter als een tiran. Het heeft een tijdje geduurd voor ik dat te weten kwam. Overdag was ik uit werken en Jules was al jaren arbeidsongeschikt. Ik wist niet dat hij zo erg tegen de kinderen tekeerging als ik niet thuis was. Mijn tweede huwelijk heeft amper een maand standgehouden. Jules is zelf vertrokken.’

De zware morele last van armoede

Josée: ‘Ruim vijftien jaar ben ik als ervaringsdeskundige verbonden aan De Link, een organisatie die strijdt tegen kansarmoede. Ik heb mijn leven betrekkelijk goed in de hand, al lijd ik nog altijd onder de ingrijpende gevolgen van mijn uithuisplaatsing. Ik heb bijvoorbeeld nog steeds geen verstand van de papierwinkel die het leven zo ingewikkeld maakt. Elk officieel formulier dat perfect moet worden ingevuld, bezorgt me kippenvel. Het huishouden heb tegenwoordig beter in de hand. Ook heb ik met de jaren geleerd beter met geld om te springen. Ik kan met weinig geld heel veel doen. Na mijn huwelijk ben ik er eindelijk in geslaagd min of meer op eigen benen te staan en me te handhaven in deze ingewikkelde samenleving. Ik heb een duidelijk inzicht in mijn levensgeschiedenis en vooral in mijn aandeel in alle mislukkingen. Mijn huwelijk is gedeeltelijk gestrand omdat ik niets kende van relaties. Staf had ik ook iets meer ruimte moeten geven om zijn vaderrol te kunnen uitoefenen. Ik besef nu dat ik destijds veel te instinctief heb gehandeld. Mijn kinderen leiden hun eigen leven. Uit respect voor hen wil ik daar niet verder op ingaan. Dit is mijn verhaal en niet dat van hen.

Het zwaarste aspect van armoede is de voortdurende confrontatie met mensen die er niets van begrijpen, mensen die je beschuldigen zonder zelf te beseffen wat ellende is. De morele last die armoede met zich meebrengt, is veel zwaarder om te dragen dan de financiële last. Armen worden helemaal geïsoleerd. Ik vind dat de samenleving daarvoor een grote verantwoordelijkheid draagt. Het begint met ons onderwijssysteem waar volgens mij te sterk de nadruk ligt op de overdracht van wereldvreemde kennis. Belangrijke thema’s als budgetbeheer, de werking van de administratie en het leren runnen van een huishouden komen nauwelijks aan bod.
Verder is het oneerlijk alle armen als slechte ouders af te schilderen. Waar moeten kansarmen de meest geschikte opvoedingstechnieken leren? Onwetendheid, onbegrip en discriminatie zijn de grote instandhouders van de armoede. Armoede gaat veel dieper dan een gebrek aan geld. Het tast de hele mens aan. Wie als kind geblokkeerd wordt, kan op school onmogelijk goed presteren. Wie niet kan leren, behaalt geen diploma. Zonder diploma vind je tegenwoordig geen werk en zonder werk is er geen inkomen. Pas aan het eind van de ketting doemt het financieel aspect van de armoede op. De ingrijpende gevolgen van een uithuisplaatsing, pesterijen op school, maatschappelijke uitsluiting en de aantasting van het zelfvertrouwen zijn de oorzaken. Geldgebrek is een van de logische gevolgen. Gemiste kansen worden door onwetende ouders onherroepelijk doorgegeven aan hun kinderen, die op hun beurt kansloos opgroeien. Op die manier wordt armoede van generatie op generatie overgedragen. Als er op maatschappelijk vlak niet tijdig structureel wordt ingegrepen, zal de generatiearmoede alleen maar toenemen.’

Demyttenaere, Bart (2003), In vrije val: Armoede in België, Antwerpen. Standaard Uitgeverij
Bladzijde 55 – 66