Ondanks mijn grote mond, hield ik me het eerste uur heel rustig. Ik ging netjes in rij staan, liep zo mak als een lammetje achter de andere leerlingen de trap op en luisterde naar alle geboden en verboden die de juf, die zelf haar eerste jaartje lesgaf, netjes op een rijtje zette. Daarna vulde ik gewillig het briefje in waarop we van de juf bovenaan ‘1 september 1990’ moesten schrijven. Dan vroeg de juf ons niet alleen de namen van alle broers en zussen – een hele reeks in mijn geval – maar ook het beroep van vader en moeder te vermelden.
Pas toen de juf die briefjes ophaalde en bestudeerde, begon het fout te lopen.
‘Emilie Winkelmans?’ zei ze. ‘En je vader heet Ugolini?’
Ik knikte. Papa heette inderdaad Ugolini. Mijn grootvader had nooit veel naar zijn zoon omgekeken. Papa werd grootgebracht in tehuizen. Als hij toch eens thuis was, kreeg hij slaag. Dat hardde hem.
De juf begreep er intussen nog altijd niets van. En het raadsel werd nog groter toen ze de naam van mijn moeder op het papiertje las.
‘En je moeder heet Stijnen. Je heet dus ook niet naar je moeder?’
Ik haalde mijn schouders op. Wat maakte het uit, Winkelmans, Ugolini of Stijnen? Ik was Emilie, de zus van Brigitte, die de school alweer verlaten had en op die manier het aantal nachtmerries bij leerkrachten flink verminderd had, en van Angela, die het al met al toch wat rustiger aan deed dan haar voorgangster.
Maar de juf bleef zich in het probleem vastbijten.
‘Waar komt die naam Winkelmans dan vandaan?’
‘Van de eerste man van mama. Die heette Winkelmans.
Mama was al lang bij hem weg voor ik geboren werd.’
De juf trok een bedenkelijk gezicht. ‘Maar als je zijn naam draagt, ben je toch een dochter van die eerste papa?’
‘Nee’, zuchtte ik geïrriteerd. ‘Ik ben van de tweede papa!’
‘Raar!’ vond de juf, die toch iets moest zeggen. Ze liet het probleem voor wat het was en stapte naar een volgende leerling.
Ik zag hoe sommige klasgenootjes nieuwsgierig naar me gluurden. Ook Tamara keek me aan. Ongetwijfeld verwachtte ze een stoere reactie op al die onbeschaamde blikken.
‘Niks raar!’ flapte ik er daarom uit. ‘Ik zal toch wel weten wie me gevogeld heeft, zeker?’
Een komiek kon geen betere openingszin bedenken! De hele klas schaterde het uit.
‘Genoeg!’ schreeuwde de juf zo hard ze kon, en ze sloeg keihard met haar vlakke hand op de bank. ‘Zulk taalgebruik wil ik niet. Buiten!’
‘Waar de vogeljes fluiten…’ kon ik niet nalaten te rijmen.
Maar met de deurkruk al in mijn hand bedacht ik er nog een leukere.
‘En de fluitjes vogelen…’
Mijn succes kon nu helemaal niet meer stuk. Er ging een geweldige lachkramp door de klas en terwijl ik de gang op slofte, wist ik dat mijn naam gevestigd was. Op de eerste dag al had ik mijn visitekaartje afgegeven. Emilie Winkelmans liet niet met zich sollen…
FRAGMENT IK BEN IEMAND/NIEMAND PAGINA 53-55
Zolang Dave en Frank nuchter waren, hieven ze nooit de hand op tegen papa. Als ze gedronken hadden, werd alles anders. Dan verloren ze elke vorm van controle.
Dat bleek op een warme zaterdagmiddag. Rond een uur of drie kwam het olijke tweetal ladderzat binnenvallen. Ze wilden hun roes uitslapen om er ’s avonds met frisse moed tegenaan te gaan. Maar dat was buiten papa gerekend.
‘Niks te slapen! Ga die boom snoeien!’
Hij wees naar de grote krulwilg in de tuin. Die leek van jaar tot jaar indrukwekkender te worden. Papa had al honderd keer gezegd dat er dringend eens iets aan gedaan moest worden, maar verder dan wat goede voornemens was hij nooit gekomen.
Frank en Dave verzetten zich niet. In plaats van de gewone zaag te nemen kozen ze echter voor de kettingzaag. Ze maakten de hele boom kaal. Alle zijtakken eraf! Als dat ding nu nog niet genoeg gesnoeid was, wisten ze het ook niet meer.
Toen papa zag wat ze met z’n krulwilg – de trots van de tuin nota bene! – uitspookten, stoof hij de veranda uit. Hij gaf Frank, die met de rug naar hem toe stond, een geweldige trap onder zijn kont.
‘Paljaske!’
Dat had hij beter niet kunnen zeggen. Met ogen die van het vele drinken nog altijd weggezakt waren, draaide Frank zich onvast om. In plaats van de kettingzaag af te zetten kwam hij er dreigend mee op papa af.
‘Nog iets te zagen?’
Alsof het een zwaard was waarmee hij zijn tegenstander een kopje kleiner wilde maken, bewoog hij er een schichtige mee in papa’s richting. Die was plots zo bleek als een volle maan. Hij draaide zich om en spurtte terug in de richting van het huis, een dolgedraaide Frank met de kettingzaag achter hem aan.
Evi en ik stonden voor het raam toe te kijken. Wij vonden het nog grappig ook! Terwijl we aanmoedigingen schreeuwden, supporterden wij beurtelings voor papa en Frank.
‘Komaan, pa, spurten!’
‘Erachteraan, Frank! Dit is uw kans!’
Het gevaar drong toen nog niet tot ons door. Het leek gewoon een stoer verhaal dat niemand van onze saaie medeleerlingen ooit beleefde. Als we het morgen op school vertelden,
zou iedereen ons met ongelovige ogen bekijken. Cool!
Die school was inmiddels niet echt een succes geworden. In het vijfde en zesde leerjaar stond er meer rood in mijn rapport dan blauw, en van de opvoeding die mama me gegeven had, bleef uiteindelijk niets meer over. Zo zei ik al lang niet meer ‘Merci. Dankuwel’, als iemand mij iets gaf, want om niemand te vergeten hadden mama en papa me dat zinnetje in beide landstalen aangeleerd. Ook die andere wijze les die ze me als kind hadden gegeven – als ge gepest wordt, moet ge maar doen of ge het niet hoort – was ik intussen al lang vergeten. Als iemand me irriteerde, kreeg die ervan langs.
Zo simpel was dat.
FRAGMENT IK BEN IEMAND/NIEMAND PAGINA 186-188
Op een dag lag ik rond een uur of tien nog in mijn bed toen er gebeld werd. Zou er dan eindelijk toch eens iets gebeuren? Ik sloeg een kamerjas om en omdat de parlofoon al lang niet meer werkte, liep ik de trap af.
In de deuropening stond een heer in een onberispelijk maatpak. Zonder dat hij zelfs zijn mond maar hoefde open te trekken, rook ik het al: een deurwaarder!
Geen probleem, dacht ik, ik heb geld, ik kan hem betalen.
Ik hield er echter geen rekening mee dat hij de eerste in een lange reeks zou zijn. Het leek wel of die deurwaarders elkaar mailtjes stuurden met ‘Gevonden’ of ‘Hebbes’ als titel, waarna ze schaamteloos ons adres aan elkaar doorgaven.
Vanaf dat ogenblik stond er haast dagelijks een driedelig maatpak aan de deur, met daarin een meestal wat bleke, altijd onvermurwbare man van middelbare leeftijd. Die had onveranderlijk een aantal papieren met heel belangrijke stempels mee. De tekst was in een onleesbaar taaltje geschreven, maar de man in kwestie legde keer op keer welwillend uit hoeveel geld ik diende op te hoesten.
Toen ik Nico op vrijdagavond over al die deurwaarders vertelde, werd hij razend.
‘Kunnen ze ons dan nooit met rust laten!’ jammerde hij en van machteloosheid trapte hij zo hard tegen een keukenstoel dat de rugleuning brak.
‘Ja, zo zult ge het zeker oplossen!’ lachte ik smalend.
Dat had ik beter niet kunnen doen. Zijn woede richtte zich nu tot mij.
‘Gij moet uw vuile smoel houden! Ik stamp hier nog altijd zoveel kapot als ik zelf wil.’
Om zijn woorden kracht bij te zetten trapte hij een tweede stoel kapot. Zoals altijd wilde ik het laatste woord. Ik begon treiterend te applaudisseren.
‘Bravo!’
Die avond sloeg Nico mij voor het eerst. Hij sloeg er al zijn machteloosheid en al zijn frustraties uit.
Mep maar, mep me maar, schoot het door mijn hoofd.
Het moet voor u verschrikkelijk geweest zijn, al die weken zonder een keer te gebruiken.
De volgende ochtend was hij heel lief.
‘Het spijt me!’ zei hij toen hij naar de blauwe vlekken in mijn gezicht keek. ‘Ik weet echt niet wat er met mij aan de hand is. Soms zit er zo’n woede in mij dat ik bang word van mezelf. Het heeft allemaal met vroeger te maken, niet met u.’
Hij probeerde het goed te maken door met me te vrijen, maar ik had er geen zin in en duwde hem weg.
‘Nu niet.’
Terwijl hij me verwonderd nakeek, sprong ik het bed uit en ging naar de keuken. Toen ik daar de kapotgetrapte stoelen op de grond zag liggen, barstte ik in tranen uit.
Wat moest ik beginnen met al die deurwaarders die ons als aasgieren volgden? Ik kon het niet meer aan en Nico kon het niet meer aan. En het ergste was dat ik hem de vorige dag niet eens alles verteld had. Een van de deurwaarders had gezegd dat zijn geduld op was. Als ik hem volgende week geen 900 euro betaalde, nam hij de hele inboedel mee.
FRAGMENT IK BEN IEMAND/NIEMAND PAGINA 261-262
Dus nam ik ook in Wieze contact op met het OCMW. Daar werd de hele mallemolen weer in gang gezet. Een maatschappelijk werkster zou me opvolgen. Ze startte met budgetbeheer en vond dat ik met dertig euro per week moest
rondkomen. Dat was bijna onmogelijk. Met alle spullen die Audry nodig had, bleef er voor mezelf nauwelijks genoeg over om af en toe een brood te kopen. Ik hield de borstvoeding dus noodgedwongen nog maar wat vol, wat niet gemakkelijk was, want ik was op dat ogenblik zelf ook ondervoed en had bijna geen melk.
Gelukkig sprong mama bij. Zij zorgde ervoor dat ik elke middag warm eten had. Ook papa was heel lief. Niet één keer zei hij dat hij uiteindelijk toch weer gelijk gekregen had en dat het tussen Nico en mij niets geworden was. In plaats daarvan gaf hij mij een kus toen hij mij de eerste keer aan tafel zag zitten. ‘Welkom thuis, Emilie…’
Hoewel de mensen die op het OCMW werkten ongetwijfeld hun best deden, ging er tegelijk ook heel wat mis. Zolang ik mijn eigen maatschappelijk werkster had, viel het nogal mee, maar als zij een weekje verlof durfde te nemen, begonnen de problemen. De vervangsters kenden me niet en wantrouwden me.
Zo was op een bepaald ogenblik alle stookolie op. Hoewel het nog maar september was, was het juist een bijzonder koude week. Ik probeerde het hele huis met een houtkacheltje te verwarmen, maar dat lukte niet, ook al omdat de schouw slecht trok en de rook keer op keer naar binnen werd geblazen. Ik haastte me dan ook naar Lies, mijn vaste begeleidster.
‘Als er niets gebeurt, wordt Audry straks nog ziek! Of anders stikt ze van de rook van die kachel die niet trekt.’Dat risico wilde Lies niet lopen. Ze beloofde de voorzitter van het OCMW te vragen om mij dringend te helpen. Omdat ze er de volgende dag niet was, zou een van haar collega’s zijn beslissing aan mij laten weten.
Maar Lies had blijkbaar een drukke dag. Ze had haar collega vergeten op de hoogte te brengen en toen ik de volgende dag bij die collega aanklopte, geloofde ze me niet.
‘Je bent een grote profiteur, Emilie! Gebruikmaken van het feit dat Lies er niet is om nu een beslissing te forceren.
Ik denk er niet aan om de voorzitter te bellen. Lies heeft me over die hele affaire niets verteld. Het kan trouwens niet dat de stookolie nu al op is. Ik heb je dossier eens nagekeken. We zitten nog maar in september. Er moet nog stookolie zijn van voor de zomer.’
En dan hielp het echt niet om te zeggen dat ik – in tegenstelling tot haar – niet in een mooie nieuwbouwwoning leefde, maar in een oud beschimmeld krot dat niet geïsoleerd was en waar de wind door alle kieren floot.
Over Audry’s gewone kleren heen deed ik haar een skipakje aan. Zelf kroop ik in een dikke slaapzak. Ik voelde me ellendig en ziek, maar ik had geen geld om naar de dokter te gaan.
FRAGMENT IK BEN IEMAND/NIEMAND PAGINA 312-313
Ik dacht er niet aan en probeerde hem op alle manieren naar buiten te werken, maar Nico wilde niet opgeven. Hij bleef op me inpraten. Hij vertelde dat hij bij onze vorige ontmoeting geen geweld gebruikt had. Hij had geroepen, ja, en hij had de deur veel te hard achter zich dichtgetrokken, maar hij had me met geen vinger aangeraakt. Roepen mocht toch ook in de TG, waar de bewoners elkaar op de mat de huid vol scholden? Mensen moesten hun gevoelens toch kwijt? Nico had nooit geleerd dat in een rustig gesprek te doen. Zijn vader en zijn moeder hadden ook hun hele leven lang tegen hem geroepen en geschreeuwd. Emilie kon onmogelijk verlangen dat hij nu rustig op zijn stoel ging zitten en glashelder op een rijtje zette waar hij allemaal mee worstelde. Dat deed ze zelf toch ook niet. Ook zij riep en schreeuwde.
Door die onverwachte vloedgolf van woorden kreeg ik medelijden met hem. Als nooit tevoren begreep ik dat Nico zelf ook niet voor een leven vol geweld gekozen had. Hij had de buik niet gekozen die hem op de wereld had gezet, net zomin als ik die had gekozen en mijn moeder die had gekozen, en de moeder van mijn moeder die had gekozen, en zo steeds maar verder terug in de tijd als een spiraal, op zoek naar het punt waar alle ellende ooit begon. Ik voelde me ontzettend machteloos en tegelijk op een onwezenlijke manier met Nico verbonden. Niemand anders dan hij zou ooit zo goed begrijpen wat ik voelde, en niemand anders dan ik kon hem zo goed verstaan.
En kijk, wat ik niet meer voor mogelijk gehouden had, gebeurde nu toch. Terwijl hij nog altijd op zijn knieën zat, boog ik me over hem en gaf hem de meest intense kus die ik ooit gegeven had.
‘Ik hou van u, Nico. Ik zal altijd van u houden. Maar we kunnen niet zomaar opnieuw beginnen. We mogen niet in dezelfde val blijven trappen. We moeten het heel voorzichtig aanpakken…’
FRAGMENT IK BEN IEMAND/NIEMAND PAGINA 318-319
Hoe meer Antje bij me thuis kwam, hoe dieper de vriendschap werd. Ik nam haar in vertrouwen en vertelde haar over mijn verleden en over de problemen met Nico. Ze luisterde vol ontzag en als ik het moeilijk kreeg, legde ze troostend haar arm om mijn schouder.
‘Huil maar. Huil maar om al wat jou is overkomen. Maar denk nooit dat dit jouw schuld is. Als ik zie waar jij vandaan komt, ben je al ongelooflijk ver geraakt…’
Zo’n complimentje deed goed, en toch had ik veel moeite haar te geloven. Ik dacht dat het allemaal mijn schuld was.
Als papa zei dat ik een nul was, kwam dat omdat ik echt dom was. Als Jens trager was dan andere kinderen van zijn leeftijd, was dat een straf van God omdat ik aan abortus had gedacht.
Als Nico me sloeg, had ik hem ongetwijfeld uitgedaagd.
Dan had ik de vaat weer niet gedaan, of had ik dingen eruit geflapt die ik veel beter voor mezelf had kunnen houden.
Antje sprak dat tegen.
‘Je neemt veel te veel de schuld op je. Je bent een goede vrouw voor Nico, je bent een lieve mama, je bent geen nul.
Je hebt gewoon te weinig kansen gekregen in je leven. Hoe jij nu bent, heeft alles te maken met wat je in je kindertijd hebt meegemaakt.’
‘Dus is het de schuld van mijn ouders?’
‘Soms gebeuren dingen zonder dat iemand er schuld aan heeft. Ook jouw ouders kunnen er niets aan doen dat ze zijn wie ze zijn. Zij hebben op hun beurt veel dingen gemist toen ze jong waren. Soms is er gewoon geen schuldige…’ Het deed me deugd om dit te horen en ik wilde het heel graag geloven. Toch zou ik nog meer dan drie jaar begeleiding nodig hebben voordat mijn schuldgevoelens eindelijk verdwenen.
Bij elk bezoek stelde ik Antje nieuwe vragen. ‘Waarom heeft Nico me zoveel geslagen? Zag hij me niet graag?’
‘Natuurlijk wel. Jij ziet Nico ook graag, maar soms ben je zo kwaad op hem dat je hem ook een tik voor z’n kop zou willen geven.’
‘Maar ik dóé het niet.’
‘Omdat hij groter en sterker is. In plaats van je tegen hem af te zetten reageer je je onmacht op de kinderen af. Hoe meer problemen met Nico, hoe minder je van hen kan verdragen…’
FRAGMENT IK BEN IEMAND/NIEMAND PAGINA 320-321
Ook Hilde, de budgetbegeleidster, maakte een diepe indruk op mij. Ik herinner me nog heel goed het ogenblik waarop ze de eerste keer voor de deur stond. Ze keek weifelend naar het huisnummer en naar de gevel.
‘Emilie?’ vroeg ze op een toon alsof ze op het verkeerde adres had aangebeld.
Ik knikte.
‘Dan ben ik uw budgetbegeleidster’, antwoordde ze toch nog altijd wat onzeker en ze stak haar hand uit. Ik wist direct waar het schoentje wrong. Hilde had ongetwijfeld een veel groter krot in een veel bouwvalliger buurt verwacht.
Aan de buitenkant zag ons huis er best behoorlijk uit.
Maar toen Hilde binnenkwam, had ze al snel door dat ze op de juiste plaats was. Binnen stond één kachel voor het hele gezin. Er lag een tochthond voor de deur en er hingen kindertekeningen die de natte plekken op het behang verborgen. Op de grond krioelde een wirwar van elektriciteitskabels.
‘De elektriciteit in de keuken is al een tijdje uitgevallen’, legde ik wat overbodig uit.
Hilde keek naar het elektrische fornuis. ‘Hoe kookt ge dan?’
‘We zijn de voorbije dagen een paar keer frieten gaan halen.’
‘En voor de rest?’
‘Ik maak ik mezelf wijs dat ik op dieet ben. Ge hebt vrouwen die geld betalen om af te vallen.’
Ze glimlachte verrast. ‘Ik heb op zolder nog een oude kookplaat staan. Misschien kunnen we die hier installeren.’
Ik keek haar op mijn beurt geamuseerd aan. ‘Ik dacht dat gij budgetbegeleidster waart. Geen elektricien.’
‘Ik moet alles kunnen’, wuifde ze mijn opmerking weg.
‘En gij moet eerst uw lege maag vullen. ’t Is niet gemakkelijk om paperassen in te vullen als ge op een streng dieet staat…’
Opnieuw keken we elkaar aan en begonnen toen alle twee te lachen. Van dat ogenblik wist ik het: ik heb er een vriendin bij.
FRAGMENT IK BEN IEMAND/NIEMAND PAGINA 376-378
Nico keerde zich naar mij en nam me weer in zijn arm.
‘Wat verwacht gij van hun toekomst?’ vroeg hij zacht.
Zijn belangstelling deed me goed. Ik voelde een warm gevoel door mijn hele lichaam stromen en nestelde me tegen hem aan.
‘Ik hoop dat ze een diploma halen. Ik was daar vroeger nooit mee bezig. Toen leefde ik er maar op los, maar nu mis ik dat diploma. Ik hoop echt dat ze mij op die school toelaten.
Ik wil iets doen met mijn leven…’
‘Ge doet er iets mee. Wat zou er van de kinderen en mij moeten worden zonder u?’
‘Het is lief dat ge dat zegt. Maar ik wil nog meer. Ik wil ook voor andere mensen iets betekenen.’
Nico glimlachte en streelde me zacht door het haar.
‘Begin maar eerst met ons’, zei hij. ‘Wat wilt ge nog dat onze kinderen in hun leven bereiken?’
‘Ik hoop dat ze later een goede job vinden en dat ze niet met zo’n enorme schuld als wij door ’t leven moeten. Ik hoop dat ze wat kunnen sparen en een huisje kunnen kopen. ’t hoeft voor mij geen villa zijn. Gewoon een rijtjeshuisje, waar het niet binnenregent, dat is al meer dan genoeg. Ik hoop dat ze nooit drugs gaan gebruiken zoals u, of willen wegvluchten zoals ik. Ik hoop dat ze zich hier altijd thuis zullen voelen. En als Audry op een dag zegt: “Ma, ik heb een vriend. Ik ga samenwonen”, dan hoop ik dat het een toffe kerel is die haar niet slaat en dat we kunnen zeggen: “Hier Audry, hier zijn wat centjes. Veel is het niet. Maar ’t kan misschien helpen om een start in ’t leven te nemen. Een andere start dan de start die wij moesten nemen…”‘
Ik stopte, maar mijn woorden leken slechts heel langzaam uit te sterven. Alsof ze zich, gonzend als bijen, nog minutenlang in de kamer bleven voortbewegen. Misschien hoorde Nico ze ook. Heel lang bleef hij met open ogen naast me liggen.
‘Ik hoop het ook’, zei hij toen. ‘Ik hoop dat onze kinderen echt gelukkig worden.’
Ik voelde me beter en wilde op mijn zij draaien, maar dit keer hield Nico mij tegen. ‘En gij? Wilt gij nog van mij weg?’
Ik greep zijn hand en kneep er eens in.
‘Ik heb u alles vergeven. Maar ge moet begrijpen dat ik het nooit zal vergeten. Het zit veel te diep in mij. Alle trieste dingen die ooit in mijn leven gebeurd zijn, blijven mij achtervolgen. Dan heb ik momenten dat ik iedereen die me
ooit pijn gedaan heb, van me weg wil duwen. Niet alleen mijn pa. Ook gij. Dan kruip ik in een hoekske en dan zeg ik dat ik u haat. En tegelijk zie ik u doodgraag en kan ik ook niet zonder u. Als Audry ons enig kind was, was ik waarschijnlijk van u weggegaan. Maar er is intussen zoveel tussen ons. Vier kinderen, een huis dat er elke dag wat beter uitziet…
We hebben veel tegen, maar ook met elkaar gevochten. We hebben zoveel gedeeld. We leefden soms een hele week van één brood. Ge zijt voor mij afgekickt. Ik drink niet meer. We hebben samen al onze schulden weggewerkt. Dat zijn dingen die ge niet vergeet. Daarom blijf ik bij u. Misschien wel voor de rest van mijn leven.’
Bron: Didelez, Guy; De Pril, Lieven (2009), IK BEN IEMAND/NIEMAND, Gent. Uitgeverij Manteau